zondag 20 mei 2012

Brand door Ton verstegen

Brand

rechts Ton Verstegen
In ben vijf als ik onze boerderij in brand steek. Het is Maria Hemelvaart, 1951. Zo'n halve katholieke Zondag. Een warme, slaperige Augustusmiddag. Mijn moeder is op de fiets naar familie in Langenboom. Mijn broer ligt ziek te bed. Mijn vader praat wat met de buurman in het voorhuis. Het hooi in de schuur is kurkdroog. Zwaluw lucifers, Säkerhets tandstickor. Whoemm. De vrijwillige spuitgasten uit het dorp kunnen eerst de brandkraan niet vinden. Dan voel ik de fijne nevel van bluswater op mijn gezicht. Mijn broer spurt in onderbroek door de moestuin.De pastoor bidt met geheven crucifix om krimpende wind. Het voorhuis blijft gespaard. De boerderij herrijst uit de as, met vrolijk oranje pannendak.



In die jaren woedt in mijn dorp een ware beeldenstorm. De heiligenbeelden worden door onze ouders uit het voorhuis gehaald en stukgeslagen. Wij kinderen gebruiken de armen, benen en torso's als krijtje. Overal verschijnen op speelplaatsen en straten de hinkelvakken. Ik doe er volop aan mee maar ben ook verbaasd. Hoe kunnen mijn ouders die dit alles in huis haalden er zo makkelijk afstand van doen? Het geeft ook een gevoel van bevrijding. Als onze zorgelijke ouders de dingen gaan stukslaan dan is er iets aan het veranderen.
De nieuwe tijd woelt beslist meer in mijn moeder dan in mijn vader. Er speelt zich in huis een stille strijd af in de halfduistere ruimte tussen voor- en achterhuis. Mijn moeder ziet nauwgezet toe dat mijn vader en zijn ongetrouwde broer die bij ons inwoont er hun klompen en vuile kleren achterlaten voor zij het voorhuis betreden. Zij is de hoedster van een drempelruimte: tussen werk en rust, vuil en schoon, doordeweeks en zondags. Zij droomt van een modern voorhuis zonder stof en vuil, goed verlicht tot in alle hoeken. De duistere houten schappen maken plaats voor een lichte betegelde gang, een douche en een spiegel met wasbak. Mijn vader en zijn broer weten dat ze aan de verliezende hand zijn. Ze bieden alleen nog lijdzaam verzet. Na de oogst speuren ze omstandig het veld af op zoek naar achtergebleven aren.’Spiertjesrapers’ foetert mijn moeder.

Ik heb een foto uit 1951 van de jongensschool met alle klassen en onderwijzers erop. Ik zit op de eerste rij, armen keurig over elkaar, de haren netjes gekamd. Tot zover niets bijzonders. Maar ik heb witte linnen schoentjes aan. Een dandy van vijf. Nooit zal ik het weten. Is de foto van voor of na de brand? Die witte schoentjes, waren ze de beloning voor mijn bijdrage aan de wederopbouw? Was ik moeders kleine helper in haar project van de vooruitgang? Of zijn de schoentjes in de brand omgekomen, net als de twee witte konijnen op hun balk in de hooischuur?

Ik stijg op in de warme lucht. Hoog zweef ik boven het dorp. Vlak langs de kerktoren. Diep beneden zie ik de huizen en de mensen. Het brandende achterhuis. Mijn broer. De pastoor. En mijn moeder op de fiets terug naar huis. Het nieuws van de brand komt haar als een lopend vuurtje tegemoet.

Ton Verstegen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.